Gedicht: De ware Kerk
Gedicht: De ware Kerk
Wat is er veel verdeeldheid en strijd geweest in het verleden. De weerklank voel je nog in het heden. Maar laten we ons hart ophalen aan dit nieuwe begin. Deze mijlpaal: samen met drie kerken en de school tegelijk van start dit nieuwe seizoen. Mogen kerkmuren hierdoor afbrokkelen. Een gedicht van M.A. Groeneweg-de Reuver bij Heidelbergse Catechismus vraag en antwoord 54 De ware Kerk Vele kerken groot en klein staan in dorpen en in steden. Men hoeft daar geen lid te zijn, ieder mag er binnentreden. Soms word ik erdoor verblind. Ach, wat zijn er een gebouwen! Zijn z’elkaar wel goed gezind? Deze vraag kan mij benauwen. Onderling is veel verschil, juist in geestelijke zaken. Vraagt men wel naar ’s Heeren wil, als het ook Zijn eer gaat raken? Wat een troost, er is een Kerk waar ik eeuwig bij mag horen. Christus heeft door Eigen werk een gemeente zich verkoren. Door zijn Geest en door Zijn Woord zal Hij haar bijeen vergaren en Hij zal ze ongestoord in ’t oprecht geloof bewaren. Van ’t begin der wereld aan, tot het eind der tijden, zal z’in Zijn bescherming staan, onderhoudt Hij haar in ’t lijden. Al de leden van die Kerk leerden schuilen met hun zonden, door het zuiv’re Geesteswerk, in het bloed van Christus’ wonden. God ziet dwars door kerken heen. Kent Zijn kind’ren bij hun namen. In hun Heiland zijn ze één, deze band bindt hen tezamen. Uit de kerken groot en klein, hoe verscheurd ook hier beneden, zal er straks een schare zijn die dáár binnen mogen treden. Waar geen kerkmuur haar meer scheidt. Altijd één gaat ze daarboven in die grote zaligheid God drie-enig eeuwig loven. | ||
terug | ||