Paulus en Plato
Paulus en Plato
Een kerkelijke gemeente is een gemeenschap van mensen die elkaar kennen en op elkaar betrokken zijn. Ieder mens heeŌ een visie op het leven. Die verandert met de tijd. Ingrijpende gebeurtenissen die ons overkomen laten hun sporen na. Maar ook het ouder worden maakt dat we anders tegen het leven gaan aankijken. Geloofsvoorstellingen worden vaak minder scherp getekend. Dat is geen verlies. Wie is opgegroeid met precieze en rotsvaste overtuigingen kan met de jaren minder zeker worden. Maar daarmee ook milder en misschien zelfs wijzer. Wat eerst een geloofsovertuiging was kan dan een niet- religieuze levensbeschouwing worden. Dat hoeft geen reden zijn om de kerk te verlaten. De betrokkenheid op elkaar is vaak belangrijker dan wat je precies gelooft. Verschillen van inzicht zijn er altijd geweest in de geschiedenis van de kerk. Jezus had twaalf leerlingen in de jaren van zijn pu- blieke optreden. De apostel Paulus hoorde niet bij die twaalf. Maar zijn bijdrage aan de groei van de jonge christelijke kerk is onovertroffen. Hij richtte zijn aandacht vooral op niet-Joden. De held ftvan de boeken uit het Nieuwe Testament bestaat uit brie- ven van Paulus aan door hem gestichte gemeenten. Die lagen vooral in landen rond de Middellandse Zee, de meeste in Klein- Azië of Griekenland. De brieven van Paulus zijn de oudste tek- sten in het Nieuwe Testament, en worden gedateerd rond het jaar 50 in onze jaartelling. Kenmerkend voor Paulus is dat hij geloofde dat het evangelie bestemd was voor alle mensen, niet uitsluitend voor Joden. Ook meende Paulus dat de oudtesta- mentische regels en wetten niet opgelegd moesten worden aan niet-Joden die christen waren geworden. Zijn overtuiging was dat elk mens toegang heeft tot God op grond van geloof alleen. Zo kon het christendom een wereldwijde religie worden. Voor de eerste leerlingen van Jezus was dat wel wennen, zoals in het boek Handelingen wordt beschreven. Sommige van de kernwoorden die Paulus gebruikt zijn alge- meen bekend geworden. Dat geldt bijvoorbeeld voor de woor- den geloof, hoop, liefde, die vaak in één adem worden ge- noemd. Het zijn kernbegrippen geworden in de christelijke tra- ditie. In zijn eerste brief aan de KorinƟërs schrijft Paulus een lofzang op de liefde, met de beroemde slotregel dat de liefde de grootste is van deze drie (1 KorinƟërs 13:13). De liefde is het hart van de geboden. Geloof is de basis van het vertrouwen dat het leven zinvol is. Daaraan kunnen we vasthouden in goede en kwade dagen. De hoop moedigt ons aan om vol te houden. Niet -Joden werden door Paulus eenvoudig aangeduid als Grieken (Kolossenzen 3:11). In 1 KorinƟërs 1:22: schrijft Paulus: “De Jo- den vragen om wonderen, en de Grieken zoeken wijsheid”. Hij zag uit naar de Ɵjd dat Christus alles is in allen, waarbij het on- derscheid tussen Joden en Grieken en tussen slaven en vrijen is vervallen. Plato, geboren in Athene in het jaar 427 voor Christus, was de stichter van de Academie, het eerste instituut voor hoger on- derwijs in de westerse wereld. In de tijd van Paulus was de heersende cultuur rond de Middellandse Zee nog steeds Grieks. Paulus was waarschijnlijk vertrouwd met de ideeën van Plato. Die wordt ook nu nog gezien als één van de meest invloedrijke wijsgeren van de westerse wereld. De waarneembare wereld is volgens Plato veranderlijk, en daarom onvolmaakt. Maar daar- achter bestaat een wereld van volmaakte en onvergankelijke ideeën. Ook aan hem wordt een drietal grote ideeën toege- schreven, aangeduid met de woorden het goede, het ware en het schone. Dat zijn de onveranderlijke doelen die we moeten nastreven in het leven, maar die we nooit in zuivere vorm waar- nemen. In zijn mensbeeld onderscheidt Plato lichaam en ziel. Het li- chaam is vergankelijk, de ziel is onsterfelijk in de visie van Pla- to. Die gedachte vinden we ook in het Nieuwe Testament, voor- al bij Paulus. In 1 KorinƟërs 15 wordt de opstanding van de do- den beeldend beschreven. In het Oude Testament krijgt de on- sterfelijkheid van de ziel veel minder nadruk. Daar wordt het sterven van mensen eenvoudig beschreven als een afdalen naar het dodenrijk, of een terugkeer naar de voorouders. Het geloof in een onsterfelijke ziel van de mens is een opmerkelijke over- eenstemming tussen Plato en Paulus. Gerard Nienhuis | ||
terug | ||