Beperking Beperking
Sommige woorden slijten door gebruik. Vroeger werd een oud mens eenvoudig oud genoemd. Maar die aanduiding werd langzamerhand als te hard beschouwd. Eerst werd de term vervangen door het zachtere ‘oude van dagen’. Na verloop van tijd kwam de uitdrukking ‘bejaard’ in de mode, totdat ook die werd geassocieerd met gebreken. Nu is het woord ‘senior’ gangbaar geworden. Dat roept nu nog het beeld op van fitheid en levenslust. Maar ook dat woord zal slijten. De ouderdom brengt vaak beperkingen met zich mee. Als je iemands leeftijd te hoog inschat wordt dat niet als een compliment ervaren. Voor de zekerheid zijn we daarom geneigd om een kleiner aantal jaren te noemen dan wat we werkelijk denken. De achterliggende gedachte dat jong beter is dan oud heeft wel als gevolg dat de positieve aspecten van de ouderdom minder aandacht krijgen: levenservaring, kennis van het leven in vroeger tijden, relativeringsvermogen waar het gaat om zorgen en problemen die zich eerder hebben voorgedaan, maar waardoor jongeren zich overvallen voelen. 

Ook het woord ‘beperking’ is als verzachting ontstaan, als vervanging van de hardere woorden ‘handicap, gebrek, stoornis, aandoening’. We onderscheiden verstandelijke en lichamelijke beperkingen. Het woord suggereert dat er ook mensen zijn zonder beperking. Dat is natuurlijk niet zo. Leven is omgaan met beperkingen en onvolkomenheden. Ieder mens loopt tegen grenzen aan. Vaak stoort ons dat niet. Mensen kunnen niet op eigen kracht vliegen zoals vogels dat kunnen, maar dat ervaren we niet als een beperking. Ook als het op hardlopen aankomt wordt de mens door veel dieren overtroffen. We staan niet in alle opzichten aan de top van de natuur. En ook als iemand ergens in uitblinkt is er altijd wel iemand anders te vinden die hem weer overtreft. In een cultuur waar het vooral op winnen aankomt zijn er veel verliezers. Iemand van wie het leven is veranderd als gevolg van een ongeval of een aandoening kan soms op andere gebieden bijzondere capaciteiten eigenschappen ontwikkelen. Maar niemand zal beweren dat beperkingen eerlijk verdeeld zijn.

Elke fase van het leven heeft zijn eigen karakter. Dat doet denken aan de afwisseling van de jaargetijden door het jaar heen. De bloei in de lente, de groei in de zomer en daarna de oogst. Onze hang naar blijvende jeugdigheid is te vergelijken met een boom die in het najaar nog wil bloeien, terwijl het dan de tijd is om vrucht te dragen. Een soortgelijk verlangen vinden we ook in het Bijbelboek Prediker. Als oude man beziet de schrijver zijn leven als zoektocht naar wijsheid. Daarbij gebruikt hij harde woorden, en hij geeft daarmee soms een indruk van somberheid en pessimisme. Hij laat duidelijk blijken dat zijn geloofsvoorstellingen door het leven heen veranderd zijn. Hij merkt op dat het leven niet eerlijk is. Rechtvaardigen valt ten deel wat zondaars verdienen (8:14). Het leven is vol moeite en verdriet (2:23). Ook na de dood verwacht hij niet veel. Beter een levende hond dan een dode leeuw. Wie nog leven weten tenminste dat ze zullen sterven, maar de doden weten niets (9:4, 5).

Toch is het boek als geheel niet somber van toon. Het beste protest tegen de dood en de vergankelijkheid is het leven voluit te leven waar dat kan, door vrolijk te zijn en te genieten. Het goede komt immers uit Gods hand (3:12, 13). En als er gezwoegd moet worden, doe dat met anderen: samen zwoegen loont (4:9). Let niet teveel op mogelijke tegenslag, bij het zaaien of bij het maaien. Laat tot je doordringen dat je geschapen bent, dat je niet van jezelf bent, en doe dat juist als je nog jong bent. Het boek eindigt met troostende poëtische beelden, juist van het levenseinde (12:6, 7):

Voordat het zilverkoord wordt weggenomen,
de gouden lamp gebroken,
de waterkruik in stukken valt,
het scheprad bij de put wordt stukgebroken.
Wanneer het stof terugkeert naar de aarde,
weer wordt zoals het was,
wanneer de adem van het leven weer naar God gaat,
die het leven heeft gegeven.

Gerard Nienhuis
terug