Ziel en lichaam Ziel en lichaam
Wij mensen hebben een lichaam. Dat lichaam maakt deel uit van de materiële wereld, de wereld van atomen en moleculen, van de aarde, de zeeën en de lucht, van het heelal. Ons lichaam hoort bij de tastbare en meetbare werkelijkheid. Het lichaam behoort tot de natuur. Dat is het domein van de natuurwetenschappen, de natuurkunde, de scheikunde, de biologie, de geneeskunde, de sterrenkunde. Ons lichaam is opgebouwd uit dezelfde atomen die we ook elders in het heelal aantreffen, zowel in de vrije ruimte als in de atmosfeer van sterren en planeten. In de bijbelse traditie wordt de natuur gezien als schepping. Daarmee spreken we ook uit dat de wereld bedoeld is, en betekenis heeft.

Een mens is meer dan een lichaam. Een mens ervaart bewustzijn. Hij beleeft wat hij meemaakt. Een mens is een persoon, met gevoelens, met verstand, met een innerlijk leven. Een mens kan gelukkig of verdrietig zijn, boos of verliefd. Hij kan zich schuldig voelen over zijn daden. Of hij kan daarover juist trots zijn. Dat wat een mens meer is dan zijn lichaam wordt vaak aangeduid als de ziel. Een alternatieve term daarvoor is het Griekse woord psyche, dat in het Nederlands misschien nog wel vertrouwder klinkt dan de term ziel. Een voor de hand liggende vraag is nu: waar komt de ziel vandaan?

Het lichaam is vergankelijk. Het ontstaat door voortplanting, en bij elke geboorte komt een nieuw lichaam tot leven. Na de dood vergaat het lichaam, en valt het weer uiteen tot stof. Het is opmerkelijk dat in dat hele proces van het leven geen enkel atoom verloren gaat van de materie waaruit het levende lichaam bestond. Wel wordt er voortdurend materie uitgewisseld met de omgeving. Wat na de dood wel verloren gaat is de samenhang van het levende organisme. In het boek Prediker (12-7) wordt dat onverbloemd weergegeven als het moment dat ‘het stof terugkeert naar de aarde, weer wordt zoals het was’. Dat is ook het moment dat ‘de adem van het leven weer naar God gaat, die het leven heeft gegeven’. In de visie van Prediker gaat deze levensadem niet verloren bij het sterven. Er ligt troost in de gedachte dat het leven van een mens niet verdwijnt als hij sterft. Wie sterft verlaat de tijd, en zijn leven wordt toegevoegd aan het verhaal van God, de mensen en de wereld. Dat hij geleefd heeft gaat nooit voorbij.

Het is verleidelijk om de levensadem die Prediker noemt op te vatten als de onsterfelijke ziel van de mens. Maar de ziel zoals we die hebben beschreven, als de drager van onze gevoelens, van ons verstand en van ons bewustzijn, is geheel afhankelijk van ons lichaam. Ons zenuwstelsel, ons brein en onze hormonen sturen niet alleen onze lichamelijke functies, maar bepalen ook persoonlijke eigenschappen als ons karakter, ons denkvermogen en onze talenten. Al onze erfelijke eigenschappen zijn in materiële vorm opgeslagen in ons DNA. Wat we hierboven aanduidden als de ziel is een functie van ons lichaam, net als de ademhaling en de bloedsomloop. Als ons lichaam uiteen valt verdwijnt ook onze ziel. Maar die blijft bestaan in de herinneringen van de levenden. En, zoals we mogen geloven, in Gods hand. Ons bewustzijn is een product van de complexe materiële structuur die ons lichaam is.

Ook dieren hebben een lichaam, dat in complexiteit niet onderdoet voor dat van een mens. Dat roept de gedachte op dat ook dieren een ziel hebben. Het lijkt me duidelijk dat in elk geval dieren ook gevoelens hebben, pijn kunnen lijden, en bewustzijn en beleving kennen. Het meest direct ervaren we dat bij onze huisdieren, die uiteraard dichtbij ons staan. Honden kunnen meevoelen met hun baas, en ze kunnen getraind worden om allerlei taken te vervullen. Dat geldt sinds mensenheugenis ook voor paarden. Mensen, dieren en planten delen de aarde, en zijn uiteindelijk wederzijds geheel afhankelijk van elkaar. Dat besef spoort ons aan om in alle ontwikkelingen die het aanzien van de wereld veranderen alle rekening te houden met onze medebewoners, de dieren. Dat is ook ons eigenbelang.

Gerard Nienhuis
 
terug