De aanklacht tegen Jezus
De aanklacht tegen Jezus
In de lente vieren we Pasen, de komst van het licht in de duisternis, de hoop op de overwinning van de liefde in de strijd tegen het kwaad, en van het leven over de dood. Met het Paasfeest eindigt de veertigdagentijd, de weken van bezinning over het lijden van Jezus, en daarmee over het lijden in de wereld. Dit jaar beleven we de veertigdagentijd onder de donkere schaduw van een afschuwelijke oorlog in ons deel van de wereld. De overwinning over de kwade machten lijkt wel verduisterd te zijn. Het lijden en sterven van Jezus kwam voort uit groeiende ergernis onder de Farizeeën en de hogepriesters over zijn optreden. Dat leidde uiteindelijk tot de gevangenneming van Jezus, zijn veroordeling, en de uitvoering van de doodstraf door kruisiging. Het vonnis stond tevoren al vast. Argumenten werden nog gezocht. De helft van het evangelie van Johannes beschrijft gesprekken en gebeurtenissen uit de laatste week van het leven van Jezus op aarde. Die beschrijving begint bij hoofdstuk 12. Johannes vertelt dat ter ere van Jezus een maaltijd werd gehouden in het huis van Lazarus en diens zusters Maria en Marta in Betanië. Het is dan zes dagen voordat Jezus voor het laatst met zijn leerlingen Pesach viert: het laatste avondmaal. Johannes vertelt dat Maria de voeten van Jezus zalft met kostbare olie, en afdroogt met haar haar. Kort daarvoor was Lazarus door Jezus uit de dood teruggeroepen. Al veel eerder besloten de Farizeeën en de dienaren van de hogepriester (samen kortweg de Joden genoemd) dat ze Jezus willen doden (Joh. 5:18). Dat Jezus God zijn vader noemde beschouwden zij als godslasterlijk. Bovendien vreesden zij dat de tekenen die Jezus deed vele mensen misleidden, zodat zij in Jezus de grote profeet, de messias, gingen zien. Dat werd er niet beter op door de opwekking van Lazarus. De Joodse leiders vreesden dat daardoor onrust zou ontstaan, waarin de Romeinse bezetters aanleiding konden zien om in te grijpen. Kajafas, de hogepriester van het jaar zei: Het is beter dat één man sterft voor het hele volk, zodat niet het hele volk verloren gaat (Joh. 11:49-51). Johannes noemt die uitspraak een profetie. De Joodse leiders beraamden zelfs het plan om ook Lazarus uit de weg te ruimen, omdat hij zoveel mensen geloof in Jezus opriep (Joh. 12:11). Aansluitend op de laatste Pesachviering van Jezus met zijn leerlingen werd hij in de nacht gevangen genomen door dienaren van Kajafas en een cohort Romeinse soldaten. Eerst werd Jezus verhoord door de hogepriester. Die klaagde hem aan wegens godslastering, omdat hij God zijn vader had genoemd. Zelf duidde Jezus zichzelf meestal aan als de mensenzoon. Bovendien leert Jezus ook zijn leerlingen om God als vader aan te spreken. Omdat de Joodse leiders niet de macht hadden om iemand ter dood te brengen brachten ze Jezus naar Pilatus, de Romeinse keizer vertegenwoordigde. Daar kwamen ze met een heel andere beschuldiging. De aanklacht was nu dat Jezus zichzelf tot koning van de Joden had uitgeroepen, en daarmee het gezag van de keizer uitdaagde. Maar na ondervraging vond Pilatus daar geen bevestiging van. Hij concludeerde tot driemaal toe dat de beschuldiging vals was, en dat Jezus onschuldig was. Pilatus merkte dat de Joodse leiders gedreven werden door afgunst. Pilatus, de Romeinse landvoogd, was de enige die Jezus vrijpleitte van schuld. Maar hij vreesde dat er oproer zou ontstaan als hij Jezus zou laten gaan. Uit vrees gaf Pilatus Jezus in handen van zijn soldaten om gekruisigd te worden. Hiermee is het verhaal van Jezus niet afgelopen. De getuigenissen van het lege graf en Jezus’ verschijningen hebben geleid tot het geloof in de opstanding. Dat is ook de centrale boodschap geworden van de christelijke kerk. Het kwaad van de onrechtvaardige rechtsgang en het daardoor veroorzaakte lijden krijgt daarmee ook goede gevolgen. Moet daarom ook het lijden zelf met terugwerkende kracht als een goede zaak worden gezien? Daarover wordt vast verschillend gedacht. Maar wat onze houding tegenover het kwaad moet zijn is duidelijk. Als we proberen leed te verzachten en troost te bieden bij verdriet staan we aan Gods kant. Hoe dan ook, we mogen met vreugde en dankbaarheid met elkaar Pasen vieren. Onze Heer lijdt met ons mee. Hij weet uit ervaring wat lijden is. Gerard Nienhuis | ||
terug | ||