Eenzaamheid en de toekomst van de kerk
Eenzaamheid en de toekomst van de kerk
Eenzaamheid en de toekomst van de kerk Er zijn dagen dat in alle nieuwsrubrieken op radio en tv, en in alle kranten eenzelfde onderwerp opduikt, maar dat ook even snel weer uit het nieuws verdwijnt. Vaak is de aanleiding het verschijnen van een rapport van één van onze planbureaus. Eerder dit jaar was de zorg over de toenemende eenzaamheid in Nederland zo’n thema. Het aantal mensen dat alleen woont neemt toe, en met name voor ouderen houdt dat soms ook in dat ze dagenlang niemand spreken. Daar komt nog bij dat op straat en in het openbaar vervoer veel mensen minder makkelijk aanspreekbaar zijn, doordat ze met de blik gericht op hun beeldscherm en met speakertjes in hun oren zich afsluiten van de omgeving. Voor een praatje is dan geen gelegenheid. In de samenleving komt de nadruk steeds meer te liggen op de individuele vrijheden, met als keerzijde dat de sociale samenhang afneemt. Iedereen mag alles zeggen, maar niemand hoeft te luisteren. We worden op de hoogte gehouden van grote rampen waar ook ter wereld, waar we machteloos tegenover staan. Maar onze buren kunnen grote problemen hebben, waar we misschien wel wat aan kunnen doen, maar zonder dat we daarvan weten. Op een andere dag in dezelfde week kwam op eenzelfde manier de afnemende rol van de kerken in ons land in het nieuws. Daarbij ging het vooral over de gevolgen daarvan voor de samenleving. Het is opmerkelijk dat dit een zorgelijke ontwikkeling werd genoemd, juist door personen en instanties die zelf niet bij de kerk betrokken zijn. De aanleiding voor deze zorg is dat kerkleden een relatief grote bijdrage aan allerlei vormen van vrijwilligerswerk blijken te leveren, zowel binnen de kerk als daarbuiten. Met minder kerkleden neemt deze bijdrage af. Bovendien, als minder mensen als lid van een kerkelijke gemeente een beroep kunnen doen op pastorale en diaconale zorg, dan komen meer mensen terecht bij instanties als GGZ en UVW, die toch al zwaar belast zijn. En ook die verschuiving is te merken. De vraag ligt voor de hand of deze twee thema’s met elkaar te maken hebben. Binnen een kerkelijke gemeente ontmoeten mensen in verschillende levensfasen, leefomstandigheden en beroepen elkaar, in een veilige omgeving. Door persoonlijke betrokkenheid bij elkaar kunnen zorgen worden gedeeld, en kan het gevoel van eenzaamheid verdampen. Je zou verwachten dat er toenemende vraag is naar wat kerken te bieden hebben. Maar het omgekeerde is het geval. We merken dat veel mensen in de drukte van het leven minder bij de kerk betrokken raken, en minder bereid of in staat zijn om voor een paar jaar een taak op zich te nemen. Ook dat lijkt een uiting van toenemende individualisering. Vaak herkent men zich niet meer in de traditionele geloofswaarheden, waar in de kerk als vanzelfsprekend vanuit wordt gegaan. Je hoort mensen zeggen: ik hoor wel niet meer bij de kerk, maar ik geloof heus nog wel. Ik denk dat het omgekeerde ook mogelijk is. Ook voor iemand voor wie de geloofsuitspraken helemaal niet zo vanzelfsprekend zijn moet plaats zijn in de kerk. Als geloofsvoorstellingen met de jaren veranderen of vervagen is dat geen reden om de kerk te verlaten. De grote levensvragen zijn van alle tijden, en raken iedereen. Definitieve antwoorden bestaan niet. Voor elk mens, voor elke generatie begint de zoektocht dan ook opnieuw. Waar gaat het om in het leven? Hoe moeten we leven? Hoe moeten we samenleven? Wat is goed, en wat is kwaad? Mensen vragen naar de betekenis van het lijden, naar de oorsprong van het kwaad, naar wie of wat God is. In elke tijd moet die betekenis opnieuw gezocht worden. Ieder mens loopt tegen deze vragen aan. Geloven is niet nazeggen wat anderen bedacht hebben. Geloven is ook niet het juiste antwoord kunnen geven op catechismusvragen. Het samen met anderen, met jong en oud, bezig zijn met de grote levensvragen, kan troost bieden, juist ook als niet iedereen dezelfde visie heeft. Juist in de kerk is ruimte voor het uitwisselen van ervaringen, van ideeën, van inzichten. Dat is bij uitstek een weg uit de eenzaamheid. Gerard Nienhuis | ||
terug | ||