Wat is de mens? Wat is de mens?
Wat is de mens?

Deze vraag wordt gesteld in Psalm 8:
Wat is de mens dat u aan hem denkt,
het mensenkind dat u naar hem omziet?
Hier wordt de kleinheid van de mens benadrukt, in verhouding tot de grootheid van de sterrenhemel. Het verrast de dichter David dat de Heer zich om de mens bekommert. Het is God die de mens groot maakt. We weten nu dat het heelal nog onvoorstelbaar veel groter en gevarieerder is dan David in zijn tijd kon vermoeden. Des te meer reden hebben wij om zijn verwondering te delen.

Wat is de mens? Gezien vanuit de moderne biologie is het antwoord op deze vraag eenvoudig. De mens is een diersoort, en behoort tot de klasse van de zoogdieren. Net als alle levensvormen op aarde hebben mensen en dieren gemeenschappelijke voorouders, en zijn ze dus verwant aan elkaar. Het leven op aarde vormt één familie. Door sommigen werd dat inzicht gevoeld als een ontluistering van de positie van de mens. Die positie wordt wel aangeduid met de (overigens niet-bijbelse) titel: kroon van de schepping. Maar inmiddels zijn we zozeer gewend geraakt aan de verwantschap van mens en dier dat het goed is om ook de bijzondere positie van de mens in de dierenfamilie te benadrukken.

Het leven kennen we vooralsnog alleen op Aarde, onze eigen planeet. Hoezeer de mens lichamelijk ook past in het dierenrijk, hij heeft daarin ook een bijzondere positie. Dieren leven nu op dezelfde manier als duizenden jaren geleden. Roofdieren jagen op hun prooi, prooidieren vluchten weg voor hun belagers. Trekvogels reizen in het najaar van hun broedgebied naar het zuiden. Zwaluwen bouwen hun nesten, en bevers bouwen hun dammen, zoals ze dat altijd gedaan hebben. Allen zijn ze door de evolutie toegerust voor hun rol. Diergedrag wordt gedreven door de behoefte aan voedsel en voortplanting. Dat is hun natuur, die is gericht op overleving van de soort. Dieren aanvaarden hun leven, zonder de behoefte om dat te veranderen. Nooit klaagt een vis dat het water zo nat is. Nooit moppert een pinguin over de koude sneeuw. Anders dan een mens kan een dier niet verantwoordelijk gehouden worden voor zijn gedrag.

Wij mensen zijn niet tevreden met alleen het overleven van onze soort als doel. Als voortgedreven door een innerlijk heimwee zoeken we naar schoonheid, naar zin en betekenis, naar begrip van de wereld. Dat leidt tot kunst, tot religie, tot wetenschap, kortom tot cultuur. Daarvoor ontstaat ruimte als in onze basisbehoeften is voorzien. We aanvaarden niet zomaar dat het leven eindig is, en proberen onze levensverwachting te verhogen. Waar komt die zoektocht vandaan? Waarom voelen we ons niet eenvoudig thuis in de wereld en in het leven? Waarom leggen we ons er niet bij neer dat de dood bij het leven hoort?

We streven er voortdurend naar ons leven comfortabeler en aangenamer te maken, door onze leefomgeving aan te passen aan onze wensen. Op zichzelf is daar niets mis mee. Het leven is ons geschonken, en we mogen er zijn. Maar vooruitgang en groei worden een doel in zichzelf. Door uitbundig gebruik van bodemschatten en grond ontstaat schaarste, wat kan leiden tot vijandschap tussen volken, en, zoals inmiddels overduidelijk blijkt, tot aantasting van de natuur en van de levensruimte van dieren. De mens heeft geen andere natuurlijke vijanden meer dan zichzelf. Maar gezien vanuit de natuur is de mens een schadelijke diersoort geworden. Het ligt in onze aard om het eigen belang zwaarder te laten wegen dan de nood van de ander. Daarin ligt de oorsprong van het menselijk tekort.

Hoe dat onderscheid tussen mens en dier is ontstaan in de geschiedenis van het leven op aarde is niet gemakkelijk aan te geven. Een compacte en doeltreffende beschrijving wordt gegeven in een enkel vers uit Genesis 2. In dat scheppingsverhaal gaat de vorming van de mens vooraf aan de vorming van planten en dieren. De mens wordt een levend wezen, door de inblazing van Gods adem. Vers 7 luidt:
Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen.
                                                                                                                                             Gerard Nienhuis
 
terug