Kort verhaal Kort verhaal
Hoe kwamen ze ertoe zoiets te zeggen? Op de dagen vóór het Joodse Nieuwjaar en op de dagen tussen Nieuwjaar en Grote Verzoendag werden heel vroeg in de morgen speciale gebeden gezegd. Het vreemde was, dat de rabbi juist op die ochtenden, voordat het tijd was voor het gebed, verdwenen was. ‘Waar is de rabbi?’ vroeg iedereen. Hij was niet in zijn huis, niet buiten, niet in de synagoge en niet in het leerhuis. Dat de rabbi wel op hetzelfde tijdstip de gebeden uitsprak, dat stond voor iedereen vast.
Een leerling van de rabbi zei tegen een vriend: ‘Ik denk dat onze rabbi voor het gebed opstijgt naar de hemel. Daar knielt hij neer voor de troon van God om voor ons te bidden.’ ‘Ja’, zei zijn vriend, ‘dat denk ik ook.’ En hij vertelde het aan zijn ouders. Die vertelden het aan de buren. En zo vertelde de een het aan de ander als een geheim verder.
Op een dag kwam er een nieuwe kleermaker in het dorp wonen. Hij kwam uit Litouwen, waar de joden niet zo goedgelovig waren als in het Poolse dorp. Van zijn klanten hoorde de kleermaker al gauw allerlei verhalen over de bijzondere rabbi. Hij zei: ‘Ja, ik geloof best dat jullie hier een wijze rabbi hebben. Maar in het dorp waar ik vandaan kom, is ook een goede rabbi.’ ‘Dat kan wel zijn’, zeiden de mensen, ‘maar in de weken voor de Hoge Feestdagen stijgt onze rabbi elke morgen naar de hemel.’ Toen begon de kleermaker te lachen en zei: ‘Dat kan ik niet geloven. Heb je ’t wel eens gezien?’ ‘Nee, niemand heeft het gezien.’ ‘Heeft de rabbi het dan zelf verteld?’ vroeg de kleermaker. ‘Nee, daarvoor is de rabbi veel te bescheiden’, was het antwoord. Tegen zijn vrouw zei de kleermaker: ‘Wat zijn de mensen hier toch dom. Naar de hemel! Belachelijk, hoe kunnen ze zoiets bedenken? Weet je wat! Morgenvroeg ga ik kijken wat de rabbi tijdens het ochtendgebed uitvoert en dan zal ik het de mensen wel eens vertellen.’
Het was nog donker toen de kleermaker door de stille straten van het dorp liep. Iedereen sliep nog. Alleen in het huis van de rabbi brandde al een licht. Daar verstopte de kleermaker zich achter een paar struiken. Even later kwam de rabbi naar buiten, maar hij was nauwelijks te herkennen. Hij zag er uit als een houthakker, met een bijl in de hand en een lege zak over zijn rug. Daarmee liep hij naar het bos dat dichtbij het dorp was. Op een afstand volgde de kleermaker hem, zich steeds verschuilend achter bomen en struiken. Bij het licht van de maan zag hij dat de rabbi bij een kleine boom bleef staan. Met zijn bijl hakte hij het boompje om en maakte kleine stukken brandhout van de boomstam en de takken. Met een zak vol hout op zijn rug liep de rabbi terug naar het dorp. Daar ging hij een steeg in.
De kleermaker sloop hem achterna, maar toen hij bij de steeg kwam, zag hij de rabbi niet meer. Het was er helemaal donker, totdat in een oud vervallen huisje een lichtje aangestoken werd. Zou de rabbi daar binnen gegaan zijn? De kleermaker liep er naar toe en gluurde voorzichtig door het raam. In het armoedige kamertje stond een bed waarop een oude vrouw lag, die er ziek en zwak uitzag. De rabbi lag op zijn knieën voor de kachel. Terwijl hij hout in de kachel deed sprak hij het eerste deel van de voorgeschreven gebeden uit. Bij het aansteken van het hout zei hij het tweede deel van de gebeden. En terwijl het vuur opvlamde zong hij het derde deel.
Ontroerd keek de kleermaker toe en fluisterend sprak hij met de rabbi de gebeden uit. Daarna draaide hij zich op en liep beschaamd de donkere steeg uit, terug naar zijn eigen huis, waar zijn vrouw op hem zat te wachten. ‘En?’ vroeg ze nieuwsgierig. ‘Wat heb je gezien? Is het waar dat de rabbi vóór het gebed opstijgt naar de hemel?’ ‘Ja’, zei de kleermaker zacht, ‘hij is heel dicht bij de hemel.’


 
terug