Hemel en aarde Hemel en aarde


Hemel en aarde

In de Bijbel worden hemel en aarde vaak in één adem genoemd. Dat begint al in de eerste zin: In het begin God schiep de hemel en de aarde. Die woorden komen vaak terug, door de hele Bijbel heen, vooral in de Psalmen en bij de profeten. De hemel is de plaats waar God woont. De aarde is voor zijn schepselen. In Jesaja 45:18 lezen we dat God de aarde heeft gegrondvest, niet als chaos, maar om te bewonen. We mogen er zijn. We mogen sporen achterlaten van onze aanwezigheid. In Genesis 1:28 lezen we de opdracht aan de mensen, mannelijk en vrouwelijk geschapen, als evenbeeld van God. De eerste opdracht aan de mensen is dezelfde als aan de dieren: wees vruchtbaar en word talrijk. We krijgen de indruk dat de mensen in het vervullen van die opdracht beter geslaagd zijn dan de dieren. De opdracht aan de mensen gaat verder: Bevolk de aarde, en breng haar onder je gezag: heers over de vogels van de hemel, en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.

We leven in een tijd waarin de zorgen om de aarde wereldwijd toenemen, zorgen die ontstaan zijn door het handelen van mensen, het verbruik van de grondstoffen van de aarde, en door ons aantal, dat in de laatste eeuw sterk is toegenomen. Die zorgen betreffen de atmosfeer, het water van oceanen en rivieren, het veranderende klimaat, met toenemende vormen van extreem weer, met stormen, droogte, overmatige regen. Er is alle reden om de goddelijke opdracht opnieuw te overdenken. De term ‘heersen’ kan de indruk wekken dat mensen de baas zijn over alles wat leeft, dat het in de schepping om de mensen draait. En we hebben de neiging om ons ook daarnaar te gedragen. Maar juist de God van wie wij een evenbeeld worden genoemd is genadig, vergevend en zorgzaam, als een vader. Jezus sprak God aan als zijn vader, en hij leerde zijn volgelingen om dat ook te doen. Dan behoren we ook dezelfde zorgzaamheid te tonen voor de schepping, voor de natuur, voor de aarde. In Genesis 2:15 blijkt dat duidelijker: de mens is in de tuin van Eden gebracht om die te bewerken en erover te waken.

De welvaart en de rijkdom op aarde is ongelijk verdeeld. Dat leidt tot migratiedruk, en tot het sluiten van grenzen. Migratie is er altijd geweest, ook in bijbelse tijden. Mensen zoeken een woonplek waar ze een bestaan kunnen opbouwen. Kaïn verhuisde naar Nod, Abram naar Kanaän, Jakob naar Charan, en later met zijn zonen naar Egypte. Nog weer later leidde Mozes de nakomelingen van Jacob weer weg uit Egypte. Ook in de geschiedenis van ons land is er voortdurend emigratie en immigratie. Aan de Gouden Eeuw in ons land leverden verschillende groepen van immigranten een wezenlijke bijdrage. In de tweede helft van de twintigste eeuw zijn veel Nederlanders geëmigreerd naar de Verenigde Staten, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland. Deze landen zijn zelf ontstaan door immigratie vanuit Europa, waarbij de al aanwezige oorspronkelijke bewoners een kleine minderheid werden.

We hebben lang geleefd alsof de schatten van de aarde onuitputtelijk zijn, alsof we daarvan de eigenaar zijn, en alsof we onze welvaart en rijkdom steeds groter kunnen maken zonder iemand tekort te doen. Het gevoel ontstond dat we die welvaart verdiend hebben. Nu groeit het inzicht dat we tegen de grenzen van de aarde aanlopen. Het wordt duidelijk dat het fysiek onmogelijk is dat alle mensen hun leven inrichten zoals wij dat gewend zijn. Daarvoor is de aarde niet groot genoeg. De aarde is een ruimteschip met een beperkt laadruim. Er is geen reserve-aarde. We moeten het doen met de lading die er is. De vruchten van de aarde, de bodemschatten, het land, het water, de lucht, de oceanen zijn van ons allen. Niemand kan daarvan een stuk afbakenen, en er een bord bij zetten: dat is alleen van mij. De aarde zelf is van niemand. Of, beter gezegd:
Van de HEER is de aarde en alles wat daar leeft, de wereld en wie haar bewonen (Psalm 24:1).

Gerard Nienhuis
 
terug