De vreemdeling als naaste De vreemdeling als naaste
De vreemdeling als naaste
Uit de evangeliën kennen we de Samaritanen, als een bevolkingsgroep die het gebied tussen Galilea en Judea bewoonde. Maar hun achtergrond is minder bekend. Na het koningschap van David en zijn zoon Salomo viel het koninkrijk uiteen, in het koninkrijk Israël (het tien-stammenrijk) en het koninkrijk Juda (het twee-stammenrijk). In de achtste eeuw voor Christus werden de bewoners van het tienstammenrijk voor een deel in ballingschap gedreven door de Assyriërs. De Samaritanen zijn de nakomelingen van de achterblijvers. Honderdveertig jaar later werd een deel van de Judeërs in ballingschap gevoerd naar Babel. Daarbij werd de tempel van Salomo in Jeruzalem verwoest. De Babylonische ballingschap werd beëindigd door toedoen van de Perzische koning Cyrus. De Joden ontlenen hun naam aan het oude koninkrijk Juda, waarvan de herenigde bewoners de tempel herbouwden, op de berg Sion in Jeruzalem. De Samaritanen wilden meedoen, maar waren niet welkom bij de Joden. De Samaritanen bouwden toen op de berg Gerizim een eigen heiligdom om de God van Israël te aanbidden, maar dat raakte snel in verval. De berg Gerizim, bij de Jacobsbron, werd voor de Samaritanen de plek om God te aanbidden. Maar de Joden beschouwden Samaritanen als tweederangs burgers, en ook als tweederangs gelovigen. Het centrale verschil ligt in de plek waar God aanbeden moet worden.
Dat was de situatie in de tijd van Jezus, toen het hele gebied als provincie was ingelijfd in het Romeinse rijk. Dat is ook de achtergrond van de ontmoeting van Jezus met de Samaritaanse vrouw, verteld in Johannes 10. Jezus is met zijn discipelen onderweg van Judea naar Galilea. Als de vrouw water uit de put komt halen vraagt Jezus haar te drinken. In het bekende gesprek dat daarop volgt spreekt Jezus over het levende water, het heil dat hij de mensen kan geven. De vrouw brengt het centrale geschil tussen de Joden en de Samaritanen ter sprake: de juiste plek om te aanbidden. Jezus verklaart dit geschil als achterhaald: aanbidding hangt niet af van de plek waar je bent.
De vrouw, die naamloos blijft, verbaast zich erover dat Jezus haar aanspreekt, want, zoals Johannes kort vermeld, Joden gaan niet om met Samaritanen. Zo’n situatie herkennen we. Ook in onze tijd en in onze samenleving zijn er scheidslijnen tussen groepen in de bevolking, waar verschillen in stand blijven en spanningen groeien, vooral door gebrek aan contacten. Tussen verschillende culturen. Tussen wit en gekleurd. Tussen moslims en Nederlanders, zoals we dat zo slordig kunnen zeggen, alsof moslims geen Nederlander kunnen zijn. En de laatste jaren in toenemende mate ook tussen Nederlanders en vluchtelingen.
Jezus werd al eerder door de Joodse leiders voor een Samaritaan uitgemaakt (Johannes 8). Daarmee gebruikten ze de term Samaritaan als scheldwoord. Volgens het evangelie van Lucas doet Jezus het omgekeerde. Een wetgeleerde vraagt aan Jezus wie zijn naaste is, die hij volgens het gebod moet liefhebben als zichzelf. Jezus antwoordt met de meest bekende gelijkenis. Daarin is het juist een Samaritaan die een slachtoffer van rovers op voorbeeldige wijze helpt, terwijl eerder dienaren van de tempel in Jeruzalem hem aan zijn lot overlieten (Lucas 10). Wat telt is wat je doet. Niet wat je bent. Niet hoe je aanbidt. Niet wat je gelooft.
Hiermee wordt ook duidelijk wat liefde is. Liefhebben is niet in de eerste plaats het koesteren van gevoelens. Gevoelens heb je ook niet altijd in de hand. Liefhebben betekent een ander bieden wat die nodig heeft. En dat heb je wel in de hand. Als we hulp en ondersteuning geven aan vreemdelingen, en ook als we hulp kunnen aanvaarden van een vreemdeling, dan worden grenzen geopend en barrières geslecht. Dan gaan we beseffen dat we allemaal vreemdelingen zijn ten opzichte van elkaar, en vooral dat we elkaars hulp nodig hebben. Jezus maakt waar wat we zingen met de eenvoudige woorden
De Geest doorbreekt de grenzen
die door mensen zijn gemaakt
Gerard Nienhuis
 
terug